18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L319p Molenbeersel),
berrevis (L319p Molenbeersel),
barvoets:
bervəs (L319p Molenbeersel)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L319p Molenbeersel)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19487 |
beddenbak, ressortbak |
sponde:
sponj (L319p Molenbeersel)
|
Houten gedeelte van een bed (Nederl. ledikant; Fr. bois du lit) [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bēͅdəlēͅr (L319p Molenbeersel),
schooier:
šū[j}ər (L319p Molenbeersel)
|
leurder [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
ən bēͅvərt (L319p Molenbeersel)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
vuile eieren:
vul ɛīǝr (L319p Molenbeersel)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bədrēgə (L319p Molenbeersel),
kloten:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a plat
klūatə (L319p Molenbeersel)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
lelijk:
ook materiaal znd 23,33
liələk (L319p Molenbeersel)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprēͅi̯ (L319p Molenbeersel),
sprei:
sprɛi̯ (L319p Molenbeersel)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bāi̯njtj (L319p Molenbeersel),
bānt (L319p Molenbeersel),
beemd:
bē̜i̯mj (L319p Molenbeersel)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|