24189 |
kokmeeuw |
zeemeeuw:
zeemeeuw (L319p Molenbeersel)
|
kokmeeuw
III-4-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolonel (L319p Molenbeersel)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (L319p Molenbeersel)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knī.n (L319p Molenbeersel),
pl.
knīn (L319p Molenbeersel)
|
konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kö:nəŋ (L319p Molenbeersel),
kø.niŋ (L319p Molenbeersel),
køniŋ (L319p Molenbeersel),
kø̄neŋ (L319p Molenbeersel),
koningsbalk:
kø̄neŋs˱balǝk (L319p Molenbeersel)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m]
II-3, III-3-1
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (L319p Molenbeersel)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
26090 |
koningpot |
koningspot:
kø̄neŋspǫt (L319p Molenbeersel)
|
De pot op de draagbalk waar de pen van de onderkant van de koning in draait. [N O, 50l; N D, add.]
II-3
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwesəjeͅr (L319p Molenbeersel)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
høͅyt (L319p Molenbeersel),
kool:
ky(3)̄əl (L319p Molenbeersel)
|
[ZND m]krop kool [Goossens 1b (1960)]
I-7
|