e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poten planten: plãntǝ (Montenaken), poten: pūǝt (Montenaken), pūǝtǝ (Montenaken) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
praam prang: praŋ (Montenaken) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
prei poier: pōir (Montenaken) [Goossens 1b (1960)] I-7
prijzen (mv.) prijzen: prɛ.əzə (Montenaken) prijzen (mv.) [RND] III-3-2
profiteren profiteren: eh profeteede v.d. okowedje (Montenaken) Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
pruim pruim: praam (Montenaken) [ZND 34 (1940)] I-7
prutsen futselen: futselen (Montenaken), kleuteren: kleuteren (Montenaken) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] III-1-4
prutswerk gekriebel: wat ə gekribbel (Montenaken) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puimsteen sponsachtige steen: spǫns˱ɛxtegǝ stęjǝn (Montenaken) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
punt van het blad van de zeis bek: bęk (Montenaken) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3