id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23263 | engel | engel: ienen engel twie engels (Montenaken), innen eŋel twee eŋels (Montenaken) | Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3 |
33605 | enten | greffelen: greffele (Montenaken), grɛfələ (Montenaken) | [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7 |
28827 | entre-deux | entre-deux: entre-deux (Montenaken) | Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7 |
21204 | envelop | envelop (<fr.): `n enveloppe (Montenaken), d`envelop (Montenaken) | een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)] III-3-1 |
33610 | erf | goed: gut (Montenaken) | I-7 |
33278 | erwt, algemeen | erwt: ɛrt (Montenaken) | Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5 |
20855 | eten (ww.) | eten: îêtə (Montenaken) | eten [RND] III-2-3 |
20719 | etensresten | afval: affal (Montenaken), orten: orte (Montenaken), overschot: euverskot (Montenaken) | hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)] III-2-3 |
32843 | evenaar, tweespanszwenghout | dwarsschei: dwe̜ǝsskēi̯ (Montenaken) | De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2 |
19142 | fatsoenlijk | deftig: Da⁄s eenen deftige minsch (Montenaken), da⁄s ⁄n deftige minsch (Montenaken) | Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)] III-1-4 |