20950 |
klokhuis |
zwaas:
zwôâs (P214p Montenaken)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloemp (P214p Montenaken),
klump (P214p Montenaken)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
knɛ. (P214p Montenaken)
|
knie [RND]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
vouw:
vaah van aur knei (P214p Montenaken)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (P214p Montenaken, ...
P214p Montenaken)
|
iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
ketsen:
met de dikke knikkers spelen
ketse (P214p Montenaken),
met twee knikkers, dikker dan de gewone spelen: gooien om elkaars knikkers af te pakken
ketse (P214p Montenaken)
|
Kent u het werkwoord ketsen? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krø̜̄ǝ (P214p Montenaken),
uitdoen:
ø̜i̯t˲dun (P214p Montenaken)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōǝpǝ (P214p Montenaken),
rǭpǝ (P214p Montenaken)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knȳp)
knűp (P214p Montenaken)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
kruchten:
krøxtǝ (P214p Montenaken)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|