e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokhuis zwaas: zwôâs (Montenaken) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] III-2-3
klomp klomp: kloemp (Montenaken), klump (Montenaken) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] II-12, III-1-3
knie knie: knɛ. (Montenaken) knie [RND] III-1-1
knieholte vouw: vaah van aur knei (Montenaken) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knijpen pitsen: pitse (Montenaken, ... ) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knikkers laten stuiteren ketsen: met de dikke knikkers spelen  ketse (Montenaken), met twee knikkers, dikker dan de gewone spelen: gooien om elkaars knikkers af te pakken  ketse (Montenaken) Kent u het werkwoord ketsen? [ZND 41 (1943)] III-3-2
knollen uittrekken kruiden: krø̜̄ǝ (Montenaken), uitdoen: ø̜i̯t˲dun (Montenaken) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap rapen: rōǝpǝ (Montenaken), rǭpǝ (Montenaken) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knoop van de korenhalm knoop: (mv knȳp)  knűp (Montenaken) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knorren kruchten: krøxtǝ (Montenaken) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12