24650 |
galnoot |
galnoot:
galnoot (L382p Montfort)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33849 |
galopperen |
galopperen:
galopperen (L382p Montfort)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
18093 |
galsteen |
galsteen:
galstein (L382p Montfort)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19375 |
gang |
gang:
ga.ŋk (L382p Montfort),
gank (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
doorloop:
dōrlø̜i̯p (L382p Montfort),
gang:
gaŋk (L382p Montfort)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
25275 |
gang, maat 2 emmers water |
gang (water):
ne gank (L382p Montfort)
|
de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34548 |
gans |
gans:
gǭs (L382p Montfort)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
31155 |
gansemaanmes |
gansemaan:
gansǝmǭn (L382p Montfort)
|
Mes waarmee men de stukken voor de binnenhaam uitsnijdt. Het heeft de vorm van een bijna volledige cirkel. [N 36, 39]
II-10
|
22456 |
gansrijden |
gansrijden:
gansriee (L382p Montfort)
|
Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20305 |
garde |
gard:
gärd (L382p Montfort),
rijs:
cf. Schuermans s.v. "rieshout"zie "rijshout"; cf. Schuermans s.v. "rijshout
ein ries (L382p Montfort),
wits:
wits (L382p Montfort)
|
een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)]
III-2-2
|