33650 |
laagte in een akker |
ooi:
ūa (L382p Montfort),
slink:
sle.ŋk (L382p Montfort)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lēxtǝ (L382p Montfort)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stevele (L382p Montfort)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
laatste mis:
leste mes (L382p Montfort),
snapmisje:
snapmeͅskə (L382p Montfort)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
lèste oordeil (L382p Montfort)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
poel:
pōl (L382p Montfort),
zomp:
zomp (L382p Montfort)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
natsige:
nē̜tsegǝ (L382p Montfort)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
30067 |
lagenmaat |
verdeellagen:
vǝrdęjllǭgǝ (L382p Montfort)
|
De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.]
II-9
|
30068 |
lagenverdeellat |
maatlat:
mǭtlat (L382p Montfort)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|