22499 |
meikoningin |
meikoningin:
meikeuningin (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21699 |
meineed |
valse eed:
valsen eid (L382p Montfort)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|
33553 |
meiraap |
meiraap:
mei raap (L382p Montfort)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|
20309 |
meisje |
meidje:
maedje (L382p Montfort),
mètje (L382p Montfort)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
leefste (L382p Montfort),
meid:
⁄n meid (L382p Montfort),
meidje:
meitjə (L382p Montfort),
mätjə (L382p Montfort)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstoondje (L382p Montfort),
verloofde:
verloofdə (L382p Montfort)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L382p Montfort)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
18125 |
melaatsheid |
leproos:
leproos (L382p Montfort),
melaatsheid:
məlaatsheid (L382p Montfort)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24872 |
melganzenvoet |
brede mel:
WLD
breij melj (L382p Montfort),
breij milj (L382p Montfort),
schietmel:
-
sjietmilj (L382p Montfort)
|
melganzevoet [DC 60a (1985)] || Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
schietmel:
šitmel (L382p Montfort)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|