34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lam:
lamp (L382p Montfort)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaap:
šǭp (L382p Montfort)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (L382p Montfort),
rowpe (L382p Montfort),
schreeuwen:
schjreewə (L382p Montfort)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
giechelen:
gixǝlǝ (L382p Montfort),
kraaien:
kręi̯ǝ (L382p Montfort)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
24034 |
roeping |
roeping:
reuping (L382p Montfort)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
broek, broek, broek:
bruk, bruk, bruk (L382p Montfort)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (L382p Montfort),
metje:
mɛtjǝ (L382p Montfort)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
metje:
mɛtjǝ (L382p Montfort)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
mennes:
mɛnǝs (L382p Montfort)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
20819 |
roeren |
roeren:
reuren (L382p Montfort)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|