29957 |
tegelsnijder |
tegelsnijmachine:
tēgǝlsni.mašin (L382p Montfort)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29958 |
tegeltang |
knijptang:
knīptaŋ (L382p Montfort)
|
Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b]
II-9
|
29927 |
tegelzetter |
tegelzetter:
tēgǝlzetǝr (L382p Montfort)
|
Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e]
II-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
schuippe (L382p Montfort),
schuppe (L382p Montfort),
stampen:
stampe (L382p Montfort),
trappen:
trappe (L382p Montfort)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
inbrokken:
ingebrok (L382p Montfort),
strop:
strop (L382p Montfort)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
teeləfoon (L382p Montfort),
telefoon (L382p Montfort)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
teeləfoonsèl (L382p Montfort),
telefoon-cel (L382p Montfort)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
teeləgram (L382p Montfort),
telegram (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
aantrekken:
āntrękǝ (L382p Montfort),
bouwen:
buu̯ǝ (L382p Montfort),
trekken:
trękǝ (L382p Montfort),
verbouwen:
vǝrbuu̯ǝ (L382p Montfort)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
beduveld:
bəduuvəld (L382p Montfort),
beteuterd:
beteuterdj (L382p Montfort),
bəteuterd (L382p Montfort),
sneu:
sneu (L382p Montfort)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|