19347 |
tevreden; tevredenheid |
goesting:
goesting (L382p Montfort),
plezier:
pləzeer (L382p Montfort),
tevreden:
tevreje (L382p Montfort)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19781 |
thuis |
thuis:
toes (L382p Montfort)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21540 |
tien centiem |
knab:
knap (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
tiend (L382p Montfort)
|
tiend [SGV (1914)]
III-3-1
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
teentje (L382p Montfort),
tientje (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
aflaat:
aaflaot (L382p Montfort),
tijdelijke aflaat:
tiedelijke aaflaot (L382p Montfort)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tiedkorting (L382p Montfort)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L382p Montfort)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbøri (L382p Montfort)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
ty ̞mǝrman (L382p Montfort)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|