23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldjkruuts (L382p Montfort),
veldkruuts (L382p Montfort)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leĕiwerik (L382p Montfort),
lîêwerik (L382p Montfort),
liewerk:
leeuwerk (L382p Montfort),
leewerk (L382p Montfort),
leewèrk (L382p Montfort)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || veldleeuwerik
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
veldj slaaj (L382p Montfort),
WLD
veltjslááj (L382p Montfort),
vìltjslááj (L382p Montfort)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
31250 |
veldsmidse |
veldsmidse:
vɛltjšmets (L382p Montfort)
|
Een verplaatsbare kleine smidsvuurhaard zonder schoorsteen. De veldsmidse bestaat uit een ijzeren vuurhaard in een metalen gestel waaronder een blaasbalg of ventilator is aangebracht die met de hand of met de voet in beweging kan worden gezet. Zie ook afb. 12. [N 33, 308; N 64, 24; N 66, 10a]
II-11
|
32842 |
veldstrengen |
klingen:
kleŋǝ (L382p Montfort)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
33696 |
veldweg |
holle weg:
hø̜lǝ wē̜x (L382p Montfort),
uitvaart:
ūtvārt (L382p Montfort)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
stoppelmoren:
stopǝlmūrǝ (L382p Montfort)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
26403 |
velg |
velg:
(mv)
vɛlgǝ (L382p Montfort),
velgenkrans:
vɛlǝgǝkrans (L382p Montfort)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
32217 |
velgspaakpen |
velgpen:
vɛlǝxpęn (L382p Montfort)
|
Het penvormig gesneden of gedraaide uiteinde van de spaak dat in de velg wordt gestoken. De velgspaakpennen worden met behulp van hamer en beitel aan de spaken gestoken of door middel van een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan de spaken gedraaid. Het wiel in wording ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. Zie ook het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44c]
II-12
|
32219 |
vellingspanner |
velgenklem:
vɛlgǝklɛm (L382p Montfort)
|
Houten werktuig waarmee men de velgsegmenten van een klein wiel, bijvoorbeeld van een kruiwagen, bijeen houdt en aanspant. Het bestaat uit een touw dat om de velgsegmenten wordt geslagen en door middel van een schroef of draaispil wordt aangespannen. Zie ook afb. 191. Volgens de respondenten uit Oirsbeek (Q 33) en Klimmen (Q 111) werd de vellingspanner weinig gebruikt. [N G, 14]
II-12
|