24099 |
dominicaan |
dominicaan:
domenekaan (L382p Montfort)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
domkop:
domkop (L382p Montfort),
dommerik:
dommərik (L382p Montfort),
dromer:
nen dreumer (L382p Montfort),
lomperik:
lomperiek (L382p Montfort)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
dom mens:
dom mins (L382p Montfort)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wenj (L382p Montfort)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompələ (L382p Montfort),
dopen:
deupe (L382p Montfort),
onderduwen:
ongerduje (L382p Montfort),
soppen:
soppen (L382p Montfort),
soppə (L382p Montfort)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
31499 |
domper |
domper:
domptø̜r (L382p Montfort)
|
Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299]
II-11
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hommele (L382p Montfort),
’t hómmetj (L382p Montfort)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
hommelkruid:
h‧ómməlkroe.t (L382p Montfort)
|
donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
helle slag:
hèlle slaag (L382p Montfort),
klats:
ne klaats (L382p Montfort)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|