32941 |
hooiboom |
hooibalk:
[hooi]balk (L115p Mook)
|
Als de wagen volgeladen was, legde men vaak een lange boom over de lengte boven op de met hooi geladen wagen. Door deze boom met touwen aan de wagenbak vast te sjorren werd de lading stevig verankerd en kon er naar de boerderij gereden worden. Het boom werd dan met het touw (zie het volgend lemma) ofwel aan een vast aanhechtingspunt van de wagenbak verbonden, en door middel van een blok of een klos aangespannen (zie het lemma ''blok, klos''), ofwel aan een draaiende àndere boom die onder in de wagenbak was gemonteerd; zie de lemma''s ''vregelpaal'' en ''vregelknuppel''. Deze methode van laden met de hooiboom was echter niet overal gebruikelijk; in de volgende plaatsen werd uitdrukkelijk opgegeven dat men zònder boom, alleen met touwen de lading vastzette: L 192a, 267, 269, 269a (soms gebruikte men wèl een boom), 292, 293, 294, 295, 300, 328, 374, 381, 381b, 434, P 55, Q 10, 15, 19, 30, 32, 99*, 102, 117a, 192, 197, 222. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 71; A 13, 18; A 34, 7; Gwn 7, 11; add. uit N 18, 140]
I-3
|
32766 |
houten eg |
houteren [eg]:
hø̜̄ltǝrǝ [eg] (L115p Mook)
|
De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
30862 |
houten leest |
houten leest:
houten leest (L115p Mook)
|
De houten leest waar geen ijzer aan zit. Zie afb. 11. [N 60, 185b; N 60, 244b]
II-10
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splēntǝr (L115p Mook)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
holtwurm (L115p Mook)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hȳfkar (L115p Mook)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
brullen:
mannen of vrouwen
brullen (L115p Mook),
grijnzen:
verdriet
greinzen (L115p Mook),
schreeuwen:
schrauwen (L115p Mook)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vlieg (L115p Mook)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L115p Mook
[(vierkant)]
)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32714 |
in de breedte ploegen |
in de breedte bouwen:
in dǝ brętǝ bǫu̯ǝ (L115p Mook),
in het wars bouwen:
in ǝt wars˱ bǫu̯ǝ (L115p Mook)
|
Omdat men slechts korte voren kan ploegen en zeer vaak moet keren, wordt een akker alleen maar in de breedte geploegd wanneer hij een bijzondere bewerking nodig heeft. [N 11A, 116b]
I-1
|