32593 |
schudden met de riek |
schokkelen:
sxǫkǝlǝ (L115p Mook),
uitereensmijten:
ytǝręnsmitǝ (L115p Mook)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
30719 |
schuren |
afwerken:
afwerken (L115p Mook)
|
Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242]
II-10
|
22824 |
schutter |
schutter:
schötər (L115p Mook)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
31143 |
schuurmachine, schrooimachine |
schuurmachine:
sxūrmǝšin (L115p Mook)
|
Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a]
II-10
|
19778 |
sering |
kruidnagel:
-
kruinagel (L115p Mook),
kruinagel:
-
kruinagel (L115p Mook),
nagelbloem:
ook wel
nagelbloem (L115p Mook, ...
L115p Mook)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)]
I-7, III-4-3
|
28694 |
sikkel |
grasmes:
grasmɛs (L115p Mook)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
mv -e
sjalot (L115p Mook)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bōnd ɛm blōu gəslagə (L115p Mook)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L115p Mook)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkehuuske (L115p Mook)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|