e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wisselen van de tanden wisselen: wi.sǝlǝ (Mopertingen) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wit halsboordje colletje (<fr.): kolke (Mopertingen) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd ster: star (Mopertingen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Mopertingen) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte kool kabots: kebots (Mopertingen), kəbotsə (Mopertingen), wit moes: wet mūis (Mopertingen), wit moes (Mopertingen, ... ) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] I-7
witte kwikstaart akkermannetje: akkermenneke (Mopertingen), kwikstaart: kwikstat (alg.) (Mopertingen), kwikstaartje: kwikstetje (Mopertingen, ... ) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
wolfsgebit, gebroken gebit stang: staŋ (Mopertingen  [(met kinketting)]  ) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wonde wonde: dei wonn zâl zwêêren (Mopertingen), dei wonn zâl êtteren (Mopertingen), won (Mopertingen, ... ) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || wonde [ZND 45 (1946)] III-1-2
wormstekig gestoken: gesteken (Mopertingen), gesteəkə (Mopertingen), heeft een wormsteek: (heeft) een weremstiek (Mopertingen) wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)] III-2-3
wortel wortel: wǫ.tǝl (Mopertingen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4