33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wi.sǝlǝ (Q090p Mopertingen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
18290 |
wit halsboordje |
colletje (<fr.):
kolke (Q090p Mopertingen)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
star (Q090p Mopertingen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q090p Mopertingen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kebots (Q090p Mopertingen),
kəbotsə (Q090p Mopertingen),
wit moes:
wet mūis (Q090p Mopertingen),
wit moes (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (Q090p Mopertingen),
kwikstaart:
kwikstat (alg.) (Q090p Mopertingen),
kwikstaartje:
kwikstetje (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q090p Mopertingen
[(met kinketting)]
)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
dei wonn zâl zwêêren (Q090p Mopertingen),
dei wonn zâl êtteren (Q090p Mopertingen),
won (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || wonde [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
21014 |
wormstekig |
gestoken:
gesteken (Q090p Mopertingen),
gesteəkə (Q090p Mopertingen),
heeft een wormsteek:
(heeft) een weremstiek (Q090p Mopertingen)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q090p Mopertingen)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|