| 21329 |
grof |
grof:
grōf (Q252p Moresnet)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b]
I-9
|
| 17547 |
grof gebouwd |
grof:
grô.f (Q252p Moresnet)
|
zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33674 |
grond, aarde |
aarde:
ęǝt (Q252p Moresnet)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
| 24165 |
grote lijster |
grote lijster:
gru‧ətə lî.stər (Q252p Moresnet)
|
grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24876 |
haagwinde |
winde:
-
winde (Q252p Moresnet)
|
haagwinde
III-4-3
|
| 18046 |
haarenkelen |
(zich) strijken:
štrīkǝ (Q252p Moresnet)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8]
I-9
|
| 33801 |
haarkrans |
kroon:
kruǝn (Q252p Moresnet)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
| 17574 |
haarscheiding |
schaar:
še.r (Q252p Moresnet)
|
scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17581 |
haarwrong |
vlecht:
fliə.t (Q252p Moresnet)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 27379 |
hak |
vers:
vęǝ.š (Q252p Moresnet)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|