33756 |
veulen |
veulen:
vīǝ.lǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (Q082p Munsterbilzen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vīǝ.rkɛ.ntegǝ [eg] (Q082p Munsterbilzen)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
veŋər (Q082p Munsterbilzen),
vinger (Q082p Munsterbilzen)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhut (Q082p Munsterbilzen)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
vjeelkes (Q082p Munsterbilzen)
|
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vesgeert (Q082p Munsterbilzen)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (Q082p Munsterbilzen)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechten (Q082p Munsterbilzen)
|
Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
33170 |
vlees van de aardappelen |
aardappel:
[aardappel] (Q082p Munsterbilzen)
|
Het vruchtvlees, het eetbare deel van de aardappel. Voor de fonetische documentatie van het type aardappel, zie men het lemma Aardappel. [JG 1a]
I-5
|