34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (Q082p Munsterbilzen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knipəl (Q082p Munsterbilzen)
|
knuppel [RND]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kū (Q082p Munsterbilzen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kuhīǝt (Q082p Munsterbilzen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20864 |
koffie |
caf:
kaffei (Q082p Munsterbilzen)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kŏĕwkə (Q082p Munsterbilzen)
|
koken [RND]
III-2-3
|
17813 |
komen |
komen:
kuomə (Q082p Munsterbilzen)
|
komen [RND]
III-1-2
|
21266 |
koning |
koning:
kjineŋ (Q082p Munsterbilzen)
|
koning [RND]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kīǝneŋin (Q082p Munsterbilzen)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwizenjēͅr (Q082p Munsterbilzen)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|