e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ravotten ringen: ringe (Munstergeleen), spelen: sjpeele (Munstergeleen) stoeien [SGV (1914)] III-3-2
rechtbank gerecht: gerich (Munstergeleen), rechtbank: rechbank (Munstergeleen) rechtbank [SGV (1914)] III-3-1
reeks, rij rij: riej (Munstergeleen) rij [SGV (1914)] III-4-4
reepje overschietend gras slok: (mv)  šlǫkǝ (Munstergeleen) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
regenjas regenjas: riègejas (Munstergeleen), regenmantel: riègemantjel (Munstergeleen) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijpen regenpijpen: reegepiepe (Munstergeleen) regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)] III-1-3
regenworm pielworm: peelwōrm (Munstergeleen, ... ), piereling: ’n pirrelink (Munstergeleen), worm: ’n wórm (Munstergeleen) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
reiskoffer koffer: koffer (Munstergeleen) koffer [SGV (1914)] III-3-1
rente rente: rinte (Munstergeleen) rente [SGV (1914)] III-3-1
rentenier rentenier: rinjteneer (Munstergeleen) rentenier [SGV (1914)] III-3-1