24385 |
teek |
teek:
teek (Q022p Munstergeleen)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17680 |
teen |
teen:
tièn (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen),
tiène (Q022p Munstergeleen)
|
teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (Q022p Munstergeleen)
|
telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
aantrekken:
āntrękǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
34320 |
tepel, tet |
mem:
mɛm (Q022p Munstergeleen)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
19781 |
thuis |
heem:
heim (Q022p Munstergeleen)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedverdrief (Q022p Munstergeleen)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q022p Munstergeleen)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
24255 |
tochtig |
bokkig:
bokex (Q022p Munstergeleen),
redig:
rēex (Q022p Munstergeleen),
spelig:
špēlex (Q022p Munstergeleen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b]
I-11, I-12
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (Q022p Munstergeleen)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|