e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zonde zonde: zunj (Munstergeleen) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zunj (Munstergeleen) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zool van een schoen zool: zaol (Munstergeleen) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoolbeslag zooltje: zø̜̄lkǝ (Munstergeleen) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12
zoom zoom: zǫwm (Munstergeleen) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoom in de huif schuif: šȳf (Munstergeleen) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoon jong: joͅŋ (Munstergeleen), zoon: zoon (Munstergeleen) zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zout zout: zaoewt (Munstergeleen) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuinig zuinig: zunig (Munstergeleen) zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zuring, groente zuurmoes: zoermoos (Munstergeleen) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] I-7