23339 |
zonde |
zonde:
zunj (Q022p Munstergeleen)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (Q022p Munstergeleen)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (Q022p Munstergeleen)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
zooltje:
zø̜̄lkǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (Q022p Munstergeleen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (Q022p Munstergeleen)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
jong:
joͅŋ (Q022p Munstergeleen),
zoon:
zoon (Q022p Munstergeleen)
|
zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaoewt (Q022p Munstergeleen)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (Q022p Munstergeleen)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoermoos (Q022p Munstergeleen)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|