18250 |
das, sjaal |
sjaal:
sjaal (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
schlipsenspang (<du.):
sjlipsespang (Q022p Munstergeleen)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opštǭtǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
34628 |
de kar gereformeerd maken |
de kar opslieten:
dǝ kar ǫpšlētǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93]
I-13
|
34632 |
de kar wipt |
slaan:
(de kar) šlęi̯t (Q022p Munstergeleen)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitschachten:
kɛldǝr ūtšaxtǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opkippen:
ǫpkepǝ (Q022p Munstergeleen),
opslaan:
opšlǭn (Q022p Munstergeleen)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
de wèsj blèjje (Q022p Munstergeleen)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
sjpeule (Q022p Munstergeleen)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
laten dekken:
lǭtǝ dękǝ (Q022p Munstergeleen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|