18541 |
gulp van een broek |
roetsj:
rötsj (Q022p Munstergeleen)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (Q022p Munstergeleen)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
killig (weer):
kellig (Q022p Munstergeleen)
|
kil [SGV (1914)]
III-4-4
|
24532 |
haagappel |
hagenappel:
ageneppel (Q022p Munstergeleen),
kersje:
kēēsjkes (Q022p Munstergeleen)
|
haagappel [SGV (1914)] || kleine rode besjes aan de meidoorn [snottebelle] [N 38 (1971)]
III-4-3
|
29637 |
haam |
haam:
hām (Q022p Munstergeleen)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hān (Q022p Munstergeleen),
haantje:
hẽ̜nkǝ (Q022p Munstergeleen)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34469 |
haan zonder staart |
bolhaan:
bolhaan (Q022p Munstergeleen)
|
[N 19, 62a]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
hòr (Q022p Munstergeleen)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18625 |
haarbandje |
haarbandje:
flōēr haorbendje (Q022p Munstergeleen)
|
haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32890 |
haarblok |
haarblok:
hārblǫk (Q022p Munstergeleen)
|
Het haarblok is het houten voorwerp waarin het haarspit wordt vastgezet als men het niet in de grond zet. Soms heeft het haarblok een zodanige vorm en omvang dat men er tevens schrijlings op kan zitten; vaak heeft het dan de vorm van een hoefijzer. Bij de mondelinge enquêtes in Belgisch Limburg is aangetekend waar het haarblok is aangetroffen; dit gebied is op kaart 25 aangegeven. Ook buiten dit gebied komen benamingen voor het haarblok voor, zoals uit het lemma blijkt. Zie afbeelding 8. [N 18, 88; JG 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 11, 85, N 15; A 23, 16]
I-3
|