| 29627 |
houweel |
bikkel:
bekǝl (Q022p Munstergeleen),
rothak:
rǫthak (Q022p Munstergeleen)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
| 29956 |
houwhamer |
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
| 19187 |
hovaardig |
groots:
greùtsch (Q022p Munstergeleen)
|
grootsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19307 |
huichelen |
huichelen:
huuchele (Q022p Munstergeleen)
|
veinzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17565 |
huid |
huid:
hōēt (Q022p Munstergeleen),
vel:
vel (Q022p Munstergeleen)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18049 |
huidschilfers |
roos:
- op `t hoofd
rois (Q022p Munstergeleen),
schilfers:
sjulver (Q022p Munstergeleen)
|
schilfer [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (Q022p Munstergeleen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
| 18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkar (Q022p Munstergeleen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
| 19068 |
huilen, schreien |
beuken:
beùke (Q022p Munstergeleen)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q022p Munstergeleen)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|