31572 |
karwip |
domper:
dōmpǝr (Q022p Munstergeleen),
wip:
wøp (Q022p Munstergeleen)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q022p Munstergeleen),
schap:
šāp (Q022p Munstergeleen)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q022p Munstergeleen)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
katteliek (Q022p Munstergeleen)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (Q022p Munstergeleen)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24179 |
kauw |
dool:
daol, dölkə (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
strot:
sjtroat (Q022p Munstergeleen),
strots:
stròts (Q022p Munstergeleen)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)]
III-1-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q022p Munstergeleen)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kêrel (Q022p Munstergeleen)
|
kerel [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kirk (Q022p Munstergeleen)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|