e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knabbelen knauwelen: knawwele (Nederweert), knoûwele (Nederweert) kauwen, knagen, knabbelen III-2-3
knap meisje aardig maagdje: aarig maechtje (Nederweert) mooi meisje III-1-4
knecht knecht: unne noewe knecht? (Nederweert) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knɛi̯xt (Nederweert) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen nijpen: niepe (Nederweert) knellen [SGV (1914)] III-1-2
kneu heiknuiter: (hei)knuiter (Nederweert), heiknuiter (Nederweert), heimourik: heimourik (Nederweert), heivink: heivink (Nederweert), hejvînk (Nederweert), knuiter: knuiter (Nederweert), vlasvink: vlasvink (Nederweert), #NAME?  vlasvink (Nederweert) kneu || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: blutse (Nederweert) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knie knie: kne.i (Nederweert), knij (Nederweert) knie [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf kniezelen: knejzē̜lǝ (Nederweert) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
kniezen kniezen: knieze (Nederweert) kniezen [SGV (1914)] III-1-4