e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruien kruien: kryi̯ǝ (Nederweert), krø̜jǝ (Nederweert) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3
kruik kruik: kroek (Nederweert) kruik [SGV (1914)] III-2-1
kruiketting, kruitouw kruiketting: kruiketting (Nederweert), krø̜jkęteŋ (Nederweert) De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3
kruim greumel: greumel (Nederweert) kruim [SGV (1914)] III-2-3
kruimel greumel: greûmel (Nederweert, ... ), Verklw.gruuëmelke  gruuëmel (Nederweert), gritseltje: uitsluitend verklw. D¯r zitte gridzelkes inne pap, mam; di-j lös ich neet  grid’zelke (Nederweert), kruimel: kruuëmel (Nederweert) kruimel || scherp korreltje, kruimeltje III-2-3
kruin kruin: kruun (Nederweert, ... ), ster: ster (Nederweert) kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruipalen kruipalen: kruipalen (Nederweert) De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.] II-3
kruis kruis: kruus (Nederweert, ... ), krȳs (Nederweert) deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9, III-1-1, III-3-3
kruisbeeld kruis: ei kruus (Nederweert), kruus (Nederweert), krūū:s (Nederweert), (veldkruis).  kruu.s (Nederweert), kruisbeeld: kruisbīēldj (Nederweert), kruu.sbîêldj (Nederweert), kruusbīēldj (Nederweert), krūū:sbieldtj (Nederweert), lieveheer: (in huis).  levenhier (Nederweert), onzelieveheer: slivvenier (Nederweert) Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] III-3-3
kruisbes kroenzel: kroonsel (Nederweert), kroónsel (Nederweert), krōōnsele (Nederweert), kroesbeer: krŭŭsbeer (Nederweert) Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] || kruisbes I-7