e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vest wambuisje: wêmuske (Nederweert) vest (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
vetmesten doen: dōn (Nederweert), vet drinken: vɛt dreŋkǝ (Nederweert) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11
veulen veulen: vø̄lǝ (Nederweert) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieren vieren: gəve.rt (Nederweert) gevierd [RND] III-3-2
viertakrijn viertakrijn: viertakrijn (Nederweert), viertaktrijn: viertaktrijn (Nederweert) Rijn met vier rijntakken. [N O, 15d; A 42A, 21; Vds 132; Coe 101; N O, 15b; N O, 15c] II-3
vieruursboterham drinkenstijd: drînkestiêt (Nederweert), koffiedrinken, het -: koffiedrinke (Nederweert), kòffiedrinke (Nederweert), kóffiedrinke (Nederweert), ut koffiedri:nke (Nederweert), koffietijd: kóffietīēd (Nederweert, ... ) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || koffiemaaltijd om drie uur s¯middags III-2-3
vijl vijl: vīl (Nederweert, ... ) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-11, II-12
vijlen vijlen: vīlǝ (Nederweert) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver vijver: vīvǝr (Nederweert), wijer: wejǝr (Nederweert), wē̜ǝr (Nederweert) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vinden vinden: vingen (Nederweert) vinden [SGV (1914)] III-1-2