e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duimstok duimstek: dūmstɛk (Nederweert), duimstok: dūmstǫk (Nederweert) Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.] II-12
duits pruisisch: pruusisch (Nederweert) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duivenklep: doeveklöp (Nederweert) (duiven)til [SGV (1914)] III-3-2
duivenslag duivenklep: duvǝklø̜p (Nederweert) Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6
duivin, vrouwelijke duif duifje: duufke (Nederweert) wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: dae weurtj du‧l (Nederweert), du:l (Nederweert), dul (Nederweert, ... ), dūl (Nederweert), dèùl (Nederweert), döl (Nederweert, ... ), ich bin hīēl du:l (Nederweert), zôê waerdje du:l (Nederweert), duizelig: deuzelig (Nederweert), duu:zelig (Nederweert), duuzelig (Nederweert, ... ), duzelig (Nederweert), zôê waerdje duu‧zelig (Nederweert) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizendblad hazegerf: hāzǝgɛrǝf (Nederweert), achillea millefolium  haazegerf (Nederweert) Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad I-5, III-4-3
duizendschoon duizendschoon: doêzentjschoeën (Nederweert), jonkertje: jûnkerke (Nederweert) duizendschoon (Dianthus barbatus L.) III-2-1
dun sneetje brood vlitsje: Syst. WBD  vletske (Nederweert) Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)] III-2-3
durven durven: d[ø͂ͅ}rreve (Nederweert), dörve (Nederweert) durven [SGV (1914)] III-1-4