26812 |
hoopje turf |
schrankje:
sxrɛŋkskǝ (L288p Nederweert)
|
De grootte van een kleine hoop turf is van plaats tot plaats veranderlijk. In het algemeen kan men zeggen, dat het in dit lemma gaat om een hoop van ongeveer dertig tot vijftig turven. [I, 76; A 44, 21g; monogr.]
II-4
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hōrǝ (L288p Nederweert)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
homp:
homp (L288p Nederweert)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hophak:
zangvogel
hoephak (L288p Nederweert),
poeperd:
poepert (L288p Nederweert),
vogel
poepert (L288p Nederweert),
stinkvogel:
stinkvoogel (L288p Nederweert)
|
hop || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32926 |
hopen spreiden |
breken:
[breken] (L288p Nederweert)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
grindel:
grendjǝl (L288p Nederweert)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
horloozje (L288p Nederweert)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
stronkelaard:
stronkelerd (L288p Nederweert)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
hossen:
hossen (L288p Nederweert)
|
hotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hage (L288p Nederweert)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|