26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L288p Nederweert),
ēnkule (L288p Nederweert)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
enlɛqǝ (L288p Nederweert)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
moeston:
mōston (L288p Nederweert),
roompot:
roumpot (L288p Nederweert),
roͅu̯mpoͅt (L288p Nederweert),
uilese pot:
oelese pot (L288p Nederweert)
|
grote aarden inmaakpot || zuurkoolvat
III-2-1
|
20835 |
inschenken |
inschudden:
Schötj ¯r mich nog mer eînen in
inschödde (L288p Nederweert),
schudden:
Hae schödje-n-¯m um wi-j niks
schödde (L288p Nederweert)
|
inschenken || inschenken, uitgieten, schudden
III-2-3
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (L288p Nederweert)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
20378 |
introuwen |
introuwen:
als jong echtpaar bij familie gaan inwonen
introuwe (L288p Nederweert)
|
introuwen
III-2-2
|
20827 |
inzouten |
inzouten:
Voordat er werd geweckt, werden etenswaren ingezouten zoals: vlees, koolsoorten ("zoôrmoos"), snijbonen
inzaote (L288p Nederweert),
zouten:
zaote (L288p Nederweert),
Gezaote hieëring: zouten haring
zaote (L288p Nederweert)
|
inzouten || zouten || zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18259 |
jak |
jak:
jak (L288p Nederweert)
|
jak [SGV (1914)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
seloers (L288p Nederweert),
pikantig:
perkântig (L288p Nederweert)
|
jaloers, afgunstig || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
19039 |
jammer |
erg:
èrg (L288p Nederweert),
het is mich get:
⁄t es mich wat (L288p Nederweert),
jammer:
jaomer (L288p Nederweert),
ut es jao:mer (L288p Nederweert),
⁄t es jao‧mer (L288p Nederweert),
⁄t is jao‧mer (L288p Nederweert),
zonde:
ut es zuntj (L288p Nederweert),
⁄t es zundj (L288p Nederweert),
⁄t is zundj (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|