e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inkuilen inkuilen: enkule (Nederweert), ēnkule (Nederweert) De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19] I-5
inleggen (in een voor) inleggen: enlɛqǝ (Nederweert) Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
inmaakpot moeston: mōston (Nederweert), roompot: roumpot (Nederweert), roͅu̯mpoͅt (Nederweert), uilese pot: oelese pot (Nederweert) grote aarden inmaakpot || zuurkoolvat III-2-1
inschenken inschudden: Schötj ¯r mich nog mer eînen in  inschödde (Nederweert), schudden: Hae schödje-n-¯m um wi-j niks  schödde (Nederweert) inschenken || inschenken, uitgieten, schudden III-2-3
inspannen inspannen: enspanǝ (Nederweert) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
introuwen introuwen: als jong echtpaar bij familie gaan inwonen  introuwe (Nederweert) introuwen III-2-2
inzouten inzouten: Voordat er werd geweckt, werden etenswaren ingezouten zoals: vlees, koolsoorten ("zoôrmoos"), snijbonen  inzaote (Nederweert), zouten: zaote (Nederweert), Gezaote hieëring: zouten haring  zaote (Nederweert) inzouten || zouten || zouten (mv.?) [SGV (1914)] III-2-3
jak jak: jak (Nederweert) jak [SGV (1914)] III-1-3
jaloers jaloers: seloers (Nederweert), pikantig: perkântig (Nederweert) jaloers, afgunstig || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4
jammer erg: èrg (Nederweert), het is mich get: ⁄t es mich wat (Nederweert), jammer: jaomer (Nederweert), ut es jao:mer (Nederweert), ⁄t es jao‧mer (Nederweert), ⁄t is jao‧mer (Nederweert), zonde: ut es zuntj (Nederweert), ⁄t es zundj (Nederweert), ⁄t is zundj (Nederweert, ... ) jammer [zund] [N 07 (1961)] III-1-4