20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
koffiebezinksel || koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
33812 |
koffievos, brandvos |
brandvos:
brantjvǫs (L288p Nederweert)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|
25367 |
kogel |
kogel:
kōgǝl (L288p Nederweert)
|
Het gewricht tussen pijp(been) en koot van een paard; ook bij een rund. Zie afbeelding 2.24. [N 8, 32.7, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20787 |
koken (intr.) |
aan de kook zijn:
is áánə kóók (L288p Nederweert),
koken:
Weem koeëktj heej: wordt gezegd als iemand aanmerkingen heeft over het eten
koeëke (L288p Nederweert)
|
koken [RND]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
koôke (L288p Nederweert)
|
koken
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
keek:
keek (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
kokmeeuw || kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19615 |
kom |
kom:
kom (L288p Nederweert),
kommetje:
kømkə (L288p Nederweert),
vaatje:
vātjə (L288p Nederweert)
|
aardewerken kom, blauw van kleur en met hoge vorm, met 2 oren voor braadworst of zuurkool || kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L288p Nederweert),
kōmə (L288p Nederweert)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komiek:
kemiek (L288p Nederweert)
|
kluchtig, eigenaardig
III-1-4
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
kómkómmər (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: komkommer [N 71 (1975)]
I-7
|