34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
juuk, juuk:
jȳk, jȳk (L288p Nederweert)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
dè kom:
dę kǫm (L288p Nederweert),
kom:
kǫmǝ (L288p Nederweert),
kom dè:
kǫm dɛ (L288p Nederweert),
kom met:
kǫm mɛt (L288p Nederweert)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
jiek, jiek, jiek:
jik, jik, jik (L288p Nederweert)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (L288p Nederweert)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19976 |
roepnaam van de hond |
zoek:
eieg.: roepnaam bij kinderen
soek (L288p Nederweert)
|
hond
III-2-1
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met:
mɛt (L288p Nederweert)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
24236 |
roerdomp |
rosdomp:
rosdoompf (L288p Nederweert),
rosdómpf (L288p Nederweert),
ròsdómpf (L288p Nederweert)
|
roerdomp || roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pas˃vit (L288p Nederweert)
|
roerzeef
III-2-1
|
19410 |
roet |
kruis:
krūs (L288p Nederweert)
|
roet aan pan
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
rōt (L288p Nederweert)
|
roet
III-2-1
|