19414 |
rook |
damp:
da.mp (L288p Nederweert),
rook:
roͅu̯k (L288p Nederweert)
|
rook [SGV (1914)]
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
geruiktj vleîs (L288p Nederweert),
rookvlees:
ruikvleîs (L288p Nederweert)
|
rookvlees
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
roum (L288p Nederweert),
rǫu̯m (L288p Nederweert),
rǭm (L288p Nederweert),
De roum vanne mêllek
roum (L288p Nederweert),
Syst. WBD
roum (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [SGV (1914)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
roomhorentje:
Syst. WBD
roomhoorntje (L288p Nederweert)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
roompot:
rǫu̯mpot (L288p Nederweert)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
melkkom:
mɛlkkomǝ (L288p Nederweert)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roas (L288p Nederweert),
roeës (L288p Nederweert),
ru:əzə (L288p Nederweert)
|
roos [SGV (1914)] || rozen [RND]
III-2-1
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (L288p Nederweert)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33923 |
roskammen |
rossen:
rǫsǝ (L288p Nederweert)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
manéézje (L288p Nederweert),
manège (fr.):
manē̜žǝ (L288p Nederweert)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|