32740 |
voorste keerstrook |
voordel:
øŋǝrstǝ [voordel] (L288p Nederweert)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
33975 |
voorstrengen |
voorzeel:
vø̄rzęi̯l (L288p Nederweert)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27]
I-13
|
34015 |
vooruit |
ju:
jy (L288p Nederweert),
vooruit:
vrut (L288p Nederweert)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L288p Nederweert)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
wreef:
vreef (L288p Nederweert)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
schot:
sxǫt (L288p Nederweert),
voorkant:
vø̄rkantj (L288p Nederweert),
voorste schot:
vø̄rstǝ sxǫt (L288p Nederweert)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
19712 |
vork |
riekje:
rekskə (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
rikske (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
verket:
verkit (L288p Nederweert),
vrkèt (L288p Nederweert),
vərkɛt (L288p Nederweert)
|
eetvork || etensvork || vork [Weijnen BN 06 (1939)] || vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
24397 |
vos |
vos:
vos (L288p Nederweert)
|
vos
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
vospaard:
vǫspē̜rt (L288p Nederweert)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
vouw:
vaoj (L288p Nederweert),
vaoje (L288p Nederweert)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|