17630 |
adamsappel |
keelsknop:
kèèlsknoup (L288p Nederweert)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L288p Nederweert)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aome (L288p Nederweert),
aomen (L288p Nederweert),
oame (L288p Nederweert),
ademhalen:
oam hale (L288p Nederweert)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L288p Nederweert),
oar (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
oare (L288p Nederweert),
òòr (L288p Nederweert)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L288p Nederweert),
āf˂dāk (L288p Nederweert)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
19890 |
afdrogen |
afdrogen:
āf˂dry(3)̄əgə (L288p Nederweert)
|
afdrogen
III-2-1
|
21121 |
afgevallen fruit |
valfruit:
valfröjt (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: afgevallen fruit (val, valappel, afval, rapeling, raopappel?) [N 72 (1975)]
III-2-3
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
struif:
stroef (L288p Nederweert),
struifje:
struufke (L288p Nederweert)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkumst (L288p Nederweert),
komaf:
komaaf (L288p Nederweert)
|
afkomst [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęgǝ (L288p Nederweert)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|