e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisjesslak slak: ideosyncr.  sjlek (Neer) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus mus: musch (Neer) mus III-4-1
huisweide groes: grōs (Neer), huiswei: hūs[wei} (Neer), schaapswei: šōͅps[wei} (Neer), varkenswei: vēͅrkəs[wei} (Neer) I-7
huiveren schuiveren: sjōēvere van de kòòj (Neer) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverachtig: sjōēveréchtig (Neer) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuivering: sjōēvering (Neer) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulp vragen om hulp vragen: (ô).  om hulp vraoge (Neer) iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulp, bijstand hulp: hulp (Neer) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4
huppelen huppelen: huppele (Neer) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hurken (zich) hukken: hōēke (Neer, ... ) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2