e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een voor overslaan op de andere voor: ǫp dǝ aŋǝrdǝ vōr (Neer) Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.] I-5
een weide scheuren scheuren: šøę̄rǝ (Neer) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een wind laten ene afrijten: einen aafriete wissele (Neer), ene laten gaan: eine laote gaon (Neer), ene laten vliegen: eine laote vleege (Neer) Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)] III-1-1
een zandbad nemen kotelen: kūtǝlǝ (Neer) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben get onder de leden hebben: hae haet altijd get onger de leeje gehadj (Neer), in geen goed vel zitten: hae zitj in gein good vélle (Neer) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
een zwerm opvangen vaten: vaten (Neer) Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.] II-6
eend eend: ē̜ntj (Neer) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg omganger: omgɛŋǝr (Neer), radploeg: ra.t[ploeg] (Neer  [(ploeg met één wiel van voren)]  ) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudig bedeesd: bedeestj (Neer), eenvoudig: Note v.d. invuller: eu = {klank tussen}; eeuwe Max faroër-eilanden  einvoudig (Neer), gewoon: geweun (Neer), verstandig: verstenjnig (Neer) zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)] III-1-4
eenzaam alleen: allein (Neer) alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)] III-3-1