21434 |
halve gulden |
halve gulden:
eine halve gölje (L294p Neer)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
lap:
lap (L294p Neer)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
oortje:
èùrtje (L294p Neer)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23461 |
hamer van de klepklok |
trumphamer:
trumphamer (L294p Neer)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33305 |
handcultivator |
handcultivator:
hantjkøltivātor (L294p Neer)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
21449 |
handelaar |
koopman:
koupmanne (L294p Neer)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
hanjele (L294p Neer),
hanjnele (L294p Neer)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
daad:
(ô).
daod (L294p Neer)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17660 |
handen (spotnamen) |
jatten:
jatte (L294p Neer),
plavuizen:
plavuuze (L294p Neer),
vuisten:
vūūst (L294p Neer)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|