e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitstallingstroon expositietroon: expositietroeen (Neer) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitstellen op de lange baan houden: oppe lange baan hao (Neer), op de lange baan schuiven: oppe lange baan sjuuve (Neer), op de lange baan trekken: oppe lange baan trekke (Neer), uitstellen: oetsjelle (Neer) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: oetvlocht (Neer), oetvlucht (Neer) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen van koeien koeflat: kuflat (Neer), koestront: kustronjtj (Neer) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken bezijdens (bn.): beziejes (Neer) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
urine pis: pis (Neer), zeik: zęi̯k (Neer) urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pisse (Neer), zeiken: zęi̯kǝ (Neer) urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
vaandel drapeau (fr.): drapoo (Neer), vaan: vaan (Neer) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager vaandrig: vaendrig (Neer) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars maal: mǭl (Neer), vaars: vē̜rs (Neer), vɛrs (Neer) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11