20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwerme (L294p Neer)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21660 |
verhogen |
opslaan:
opslòòn (L294p Neer)
|
verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22507 |
verjaardag |
verjaardag:
verjaordaag veere (L294p Neer)
|
Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21399 |
verkeren |
gaan met:
mit ein gaon (L294p Neer),
lopen met:
mit ein loape (L294p Neer)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
met een gaan:
mit ein gaon (L294p Neer),
met een lopen:
mit ein loape (L294p Neer),
sjans hebben:
sjans hubbe (L294p Neer),
vrijen:
vrieje (L294p Neer)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
stief van de kòòj (L294p Neer),
taaie, een -:
eine tejje (L294p Neer),
wreed:
(wreed)
vrae (L294p Neer)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
bevangen:
bǝvaŋǝ (L294p Neer),
verkoud:
verkaodj (L294p Neer),
versnopt:
versjnoeptj (L294p Neer)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
I-9, III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verkwanselen:
verkwansele (L294p Neer),
versjachelen:
versjachele (L294p Neer)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
verbrassen:
verbrasse (L294p Neer)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
aafslòòn (L294p Neer)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|