29573 |
bodem |
bodem:
bǭm (L294p Neer)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
22391 |
boek kaarten |
kaarten (mv.):
kaarte (L294p Neer)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
bos:
eigen spellingsysteem
bos (L294p Neer),
bouquet (fr.):
eigen spellingsysteem
boekee (L294p Neer),
ervel:
eigen spellingsysteem armvol
ervel (L294p Neer)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝntj (L294p Neer)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klijǝ (L294p Neer)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
19773 |
boenen |
boenen:
bunə (L294p Neer)
|
meubels en vloerzeil met behulp van was en een doek glimmend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19774 |
boenwas |
boenwas:
bunwas (L294p Neer)
|
de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boerekoal (L294p Neer),
boerenmoes:
Syst. WBD
boeremoos (L294p Neer),
kool:
Syst. WBD
kêûl (L294p Neer),
krolmoes:
Syst. WBD
krolmoos (L294p Neer),
krulletjesmoes:
krulkesmoos (L294p Neer)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenkool:
Syst. WBD
boerekêûl (L294p Neer),
boerenmoes:
Syst. WBD
boeremoos (L294p Neer)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vlaai:
Syst. WBD
flaaj (L294p Neer)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|