23828 |
feestdag van sint-servatius |
sint-servaas:
sint servaosn (Q019a Neerbeek)
|
13 mei, de H. Servatius [Sintervaos]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
fiets:
fits (Q019a Neerbeek)
|
Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (Q019a Neerbeek)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18010 |
flauwvallen |
sterren zien:
dan zūūste sjtarre (Q019a Neerbeek)
|
duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q019a Neerbeek)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
kaatsen:
WNT: kaatsen, II) Slaan, werpen... 3) Als gewoon woord voor smijten, werpen [~ fluim uitsmijten?]
kaatsje (Q019a Neerbeek)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (Q019a Neerbeek)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23265 |
galmgaten |
schallokken:
sjallaoken (Q019a Neerbeek)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20742 |
gebakje |
gebakje:
Syst. WBD
gebékske (Q019a Neerbeek),
taartje:
Syst. WBD
teurtje (Q019a Neerbeek)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
gebakken schijven:
Syst. WBD
gebakke sjieve (Q019a Neerbeek),
schijven:
Syst. WBD
sjieve (Q019a Neerbeek)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|