23609 |
het misboek omdragen |
boek omdragen:
book umdragen (Q019a Neerbeek)
|
Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23573 |
het orgel trappen |
orgel treden:
orgeltrèèe (Q019a Neerbeek)
|
Het orgel treden of trappen, de blaasbalg tredend met lucht vullen en gevuld houden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19415 |
het vuur doven |
laten uitgaan:
laote ōētgaon (Q019a Neerbeek)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
appelenprul:
Syst. WBD
appelepröl (Q019a Neerbeek)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17776 |
hiel |
vers:
vaesj (Q019a Neerbeek)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18029 |
hik |
hikkop:
den nikkop (Q019a Neerbeek)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
ręi̯pǝ (Q019a Neerbeek)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoosten (Q019a Neerbeek),
kotsen:
kèùtsjen (Q019a Neerbeek)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
honjškar (Q019a Neerbeek)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hônger höbbe (Q019a Neerbeek)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|