17721 |
loeren |
ogen:
uigen (Q019a Neerbeek)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q019a Neerbeek)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
lông (Q019a Neerbeek)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blārǝ (Q019a Neerbeek)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
20132 |
loops |
loops:
luipsj (Q019a Neerbeek)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N C (1962)]
III-2-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (Q019a Neerbeek)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
kuip:
kup (Q019a Neerbeek),
tijn:
tin (Q019a Neerbeek)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lôchpiep (Q019a Neerbeek)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeë (Q019a Neerbeek)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
t lōēt (Q019a Neerbeek)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|