32602 |
met compost bestrooien |
drekken:
drɛkǝ (Q019a Neerbeek)
|
Weiland bemesten met compost. Omdat er gras- en onkruidzaden in kunnen zitten, wordt mengmest gewoonlijk niet op akkerland aangewend. [N 11, 22 + 25 add.; N 11A, 38; monogr.]
I-1
|
23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
mit de schaol rondjgaon (Q019a Neerbeek)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
trø̜kštu̯atǝ (Q019a Neerbeek)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q019a Neerbeek),
vārǝn (Q019a Neerbeek)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
kuiltjes maken:
kylkǝs mākǝ (Q019a Neerbeek),
poten:
[poten] (Q019a Neerbeek)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
17946 |
met grote stappen lopen |
greiden:
greeën (Q019a Neerbeek),
grote stappen maken:
graote sjtep maaken (Q019a Neerbeek)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34369 |
metalen scheplepel |
varkenspan:
vęrkǝspan (Q019a Neerbeek)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭm (Q019a Neerbeek)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
23358 |
middenpad |
middenpad:
middenpaad (Q019a Neerbeek)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middensjeep (Q019a Neerbeek)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|