e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemeren van de ogen schemeren: t sjimmerde mich gans veur de ouge (Neerbeek) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp kijken ogen: uigen (Neerbeek) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
schijf braadspek spekbraai: Syst. WBD  sjpékbrao (Neerbeek) Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
schijnheilig schijnheilig: schienhèllig (Neerbeek) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schoffel schoffel: šofǝl (Neerbeek) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: šofǝlǝ(n) (Neerbeek) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoftzadel zadel: zāl (Neerbeek) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken ratelen: rātǝlǝ (Neerbeek) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen schokschouderen: sjoksjouwere (Neerbeek) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schuifgrendel schoude: sjaw (Neerbeek) schuifgrendel [N 07 (1961)] III-2-1