e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Neerglabbeek) pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen froddelen: frotdelə (Neerglabbeek), klongelen: klòngele (Neerglabbeek), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Neerglabbeek), knoeien: knuje (Neerglabbeek), langzaamaan doen: iets langzaamaan doen (Neerglabbeek), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Neerglabbeek), prutsen: pretsə (Neerglabbeek), z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Neerglabbeek), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Neerglabbeek) met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Neerglabbeek), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Neerglabbeek), potteraar: potterèèr (Neerglabbeek), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Neerglabbeek) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
puber bakvis: bakvis  bakvös (Neerglabbeek) benaming voor aankomend meisje III-2-2
pudding podding: s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding  podding (Neerglabbeek) pudding III-2-3
puimsteen puimsteen: pǫmpstɛjn (Neerglabbeek) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
punt van het blad van de zeis tip: tep (Neerglabbeek) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
purper paars: pārz (Neerglabbeek) Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3
putter putter: pötter (Neerglabbeek) distelvink III-4-1
raad raad: oppen door wis ich mich geine road miêr  road (Neerglabbeek) raadgeving III-1-4