e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schede van de koe vazel: vā.zǝl (Neerglabbeek) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): šēl (Neerglabbeek) scheel [ZND m] III-1-1
scheen scheen: šēn (Neerglabbeek) scheen [ZND m] III-1-1
schei schei: š˙ęi̯ (Neerglabbeek), scheien: šęi̯.ǝ (Neerglabbeek) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheienkruiwagen scheienkruikar: šęǝkrukar (Neerglabbeek) De scheienkruiwagen is volgens Theuwissen (1969), pag. 71 een typisch Limburgs kruiwagentype. "Het bodemvlak bestaat uit een aantal dwarslatten, meestal zes, zonder bedekking met planken. Het hoofdbord heeft vijf of zes scheien tussen de bovenrand en de achterste dwarslat van de bodem; ook het hoofdbord heeft geen planken bedekking." Men treft dit type aan in het noorden van Belgisch Limburg en het Maasland. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.] I-13
schelden, schimpen schampen: sjampe (Neerglabbeek), schelden: Samenst. sjelmechtig, sjelmeri-j  sjelle (Neerglabbeek), sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfoetere (Neerglabbeek) opspelen, uitschelden || schelden, uitschieten in || schimpen III-1-4
schelm schelm: Det hauw mich dèè sjelm fi-jn gelapt  sjelm (Neerglabbeek) slimme guit III-1-4
schenkel hees: hiəs (Neerglabbeek), schonkenheesje: sjònkehiêske (Neerglabbeek) schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkelhieltje van de ham III-2-3
schenkkan karaf: Tafelfles voor water, wijn, likeur  kraf (Neerglabbeek) karaf III-2-1
schepel, maat van 100 liter vat: (bijv. 60 liter bier).  vaat (Neerglabbeek) inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl. III-4-4